Met de bus reizen we in ca. 1,5 uur vanaf Santiago naar Valparaíso. Het landschap is dor en vanaf halverwege voornamelijk zwart, afgebrand. De sporen van de bosbranden van een paar maanden geleden zijn nog duidelijk zichtbaar. Valparaíso is een stadje aan de kust, gebouwd op 45 heuvels, zogenaamde cerros, die in zee uitmonden. Dat maakt dat de stad grote hoogteverschillen kent. Om die te overbruggen, hebben ze stadsliften gebouwd, waar er nog zo’n 10 van over zijn: een houten huisje dat je voor 15 a 40 eurocent binnen een minuutje zo’n 100 meter hoger of lager brengt. Handig!
We verkennen vanuit ons hostel onze eigen cerro, Concepción. Het is één van de populairste wijkjes, maar eigenlijk zijn alle straatjes even kleurrijk en fotogeniek. We wandelen door de nabijgelegen cerros en langs de haven. We struinen over de markt bij Feria de Artesanía en laten ons als echte backpackers versieren met een henna tattoo.



Protesten
We lopen langs de fotogenieke paseos Gervasio en Atkinson. Vanwege het doolhof aan straatjes, wordt geadviseerd geen route te volgen, maar lekker je eigen route te maken. De mooie kleuren en street art pieces zijn onze gids. Totdat ik ineens heftig begin te niezen en we niet lang daarna allebei weer dezelfde pijn aan onze slijmvliezen voelen als in Santiago. We herkennen het nu meteen: traangas. We lopen snel met de handen voor ons gezicht de steile straat naar beneden, in de hoop dat het bij de zee weer beter is. We zien echter in de verte mensen met bandana’s en handen voor hun gezicht lopen, dus het lijkt niet alsof het beter wordt. Dan maar weer terug omhoog. Bovenaan de straat hoesten, tranen en snuiten we alle traangas er weer uit. Een uurtje later komen we bij het centrale plein Plaza de Anibal en ook daar hangt een wolk van traangas. Pff, wat een rotspul. Momenteel is het wat betreft de protesten rustig in Valparaíso, maar de sporen zijn nog duidelijk zichtbaar: het plein is kapot, de beelden in het naastgelegen park onder gekalkt met politieke leuzen en de kerk er tegenover beschoten met gekleurde verfbommen.

1000 huisjes
Behalve de weg langs de kust en de gekleurde haven, verkennen we ook de hoger gelegen buurten.
Elke buurt heeft zijn eigen mirador, vanwaar we steeds een prachtig uitzicht hebben op de stad met zijn honderden gekleurde huisjes. Het is warm, zo’n 28 graden, dus we koelen wat af met een ijsje bij een van ’s werelds beste ijssalons Emporio la Rosa. Ook bezoeken we nog La Sebastiana, de plek waar het huis van de Chileense dichter Pablo Neruda staat.


Mapuche
’s Avonds eten we bij Ilo Mapu, een traditioneel restaurant waar ze gerechten op de kaart hebben staan van de traditionele Mapuche bevolking, waaronder rendier. We praten met de serveerster en leren veel over de Mapuche, maar worden ook door haar gewaarschuwd om ’s avonds in het donker niet meer over straat te lopen. We wilden nog een Chileens wijntje drinken in een van de leuke cafeetjes, maar besluiten dus toch maar om na het avondeten terug te keren naar ons hostel. Veel restaurants en café’s zijn dicht en hebben slechts een enkele gast. De protesten zijn voor de Chilenen duidelijk voelbaar in het toerisme. Dat hebben we gemerkt, want we komen weinig reizigers tegen. Ook de hostels zijn veelal leeg.
Chillen aan de Costa del Sol
De volgende dagen nemen we de bus naar het naastgelegen Viña del Mar. Een totaal andere wereld. Viña doet meer denken aan een Spaanse badplaats met zijn hoge appartementencomplexen langs de kust. Het strand heet dan ook Playa del Sol en is overvol met voornamelijk Chilenen en hun gekleurde parasolletjes. We zijn na de ruim 50.000 stappen door Santiago en Valparaíso wel toe aan een beetje chillen, dus ploffen heerlijk twee dagen neer op dit strand. Van m’n collega’s mocht ik niet bruin terugkomen, maar ik vrees dat dat mislukt is..